Veel chefs en foodschrijvers hebben een bijzonder gerecht uit hun jeugd dat hen altijd is bijgebleven. Bij ons thuis staan vooral de mislukkingen in het geheugen gegrift. Het tomatenijs dat mijn vader als dessert voorschotelde, maar de volgende dag pas tot z’n recht kwam in de spaghetti. De erwtensoep van oma waarin een bot dreef dat mijn gehemelte opensneed. De weeë lucht van erwten, nee ik ben er nog steeds niet dol op. En waarom we in Venetië lever aten? Gelukkig kon het mijn voorliefde voor Italië niet bederven.
Het broodje, dat mijn meisjeshart wel sneller deed kloppen, was op zich niets bijzonders: een traditionele caprese met mozzarella, tomaat, basilicum.
Ik herinner me de vezelige structuur van de kaas, de kleur wit als oma’s porselein en de romige smaak die nergens anders op leek. Ciabatta kenden we toen in Nederland nog niet. Korrelig, een beetje vet van de olijfolie en pittig door dikke korrels zeezout. Dat brood zo kon smaken.
En ik herinner me de plek: een zwembad in de groene heuvels rond Borgo San Lorenzo, de geweldige studentenfeesten en de Florentijnse restaurants waar ik allerlei nieuwe spijzen proefde.
Caroline Ludwig, Tekstlab