Gisteren maakte ik een lelijke uitglijder in mijn wijnrubriek in de Volkskrant. Ik beschreef de Villa Antinori en hoestte een heel verhaal op over Chianti Classico, en dat die (vrijwel altijd) meer in huis heeft dan de niet-classico Chianti. Nu klopt dat wel. Alleen Villa Antinori Rosso is officieel geen Chianti meer, Classico of niet.
In zekere zin is het wel weer een fraaie illustratie van Antinori’s historie. In de jaren zeventig namelijk was Piero Antinori een van de eersten die in de Chianti Classico wijn gingen maken die niet aan het wettelijke recept voldeed. Dat vereiste namelijk dat er witte druiven werden gebruikt, tot wel 30 procent, zodat Chianti een gezellig slobbertje werd. Mandflessen, u weet het nog wel. Sangiovese (de puike blauwe druif van de regio) puur gebruiken was verboden. De Tignanello van Antinori, aanvankelijk 80 procent sangiovese met 20 cabernet sauvignon, mocht geen Chianti heten en kwam daarom als vino da tavola op de markt. Het werd een geuzennaam.
Goed, de wet werd aangepast, je mag inmiddels van 100 procent sangiovese Chianti Classico maken als je dat wilt, en in 1993 kwam er een nieuwe categorie, IGT (Indicazione Geografica Tipica), tussen de tafelwijn en de DOC (de Italiaanse appellation d’origine contrôlée) in, waarbinnen je als wijnmaker veel meer mogelijkheden hebt. De Villa Antinori, een van de rode wijnen van het huis, was een fatsoenlijke DOC Chianti Classico geworden. Toch konden ze het experimenteren niet laten. Een lezer van mijn rubriek, Steven Veldkamp, maakte me erop attent dat de Villa Antinori Rosso sinds 2001 bestaat uit 55% sangiovese, 25% Cabernet Sauvignon, 15% Merlot en 5% Syrah. Daarmee mag het geen Chianti Classico zijn, en komt er IGT Toscana op het etiket.
Dat laat onverlet dat ik het een uiterst geslaagde wijn vind, ook voor de stevige 12,99 die Albert Heijn er voor vraagt.